---
1949
1950
---
grijsgevloerd liggen de bevroren slooten,
en schaatsenrijders ijlen recht van rug,
over de witte banen, even vlug
als erwten aan een katapult ontschoten.
--
rhytmisch klinken hun veerkrachtige stooten
en van onder den ijsvloer zingt terug
een vreemd koraal, soms krampachtig en stug
als van waterwezens, daar opgesloten.
--
ginds in de ruimte rijdt een klein figuur
door een wereld van sneeuw en koud azuur;
nu duikt hij in een donkere groep boomen
en zijn schaats krast hard een verwaaide veer,
maar bijna dadelijk ziet men hem weer,
als pijlsnel aan het inferno ontkomen.
-----
door: bertus aafjes (1914 - 1993)
uit: elf sonnetten op friesland
---
1951
-
wat ritselt daar in 't groen?
het is een bedelaartje,
maar met een prachtig staartje;-
wat zou die komen doen?
-
wat wipt daar naar de grond?
het is een klein, klein diefje,
gekleed in 't fijnste bont;-
wel rovertje, wat blief je?
-
't eekhoorntje zegt:
'ach, maar een paar nootjes!...
'hou zelf maar die jam
en je krentebroodjes.'
---
door: alfred listal (1877 - 1956)
uit: het dwergjesfeest
-
1952
1953
in spin
de boog gaat in
uit spuit
de boog gaat uit
poele-poele-poele,
de eendjes gaan op reis,
ze zwemmen in het water,
het water dat is grijs.
--
poele-poele-poele,
vier eendjes op de plas,
de zon schijnt achter de wolken
en ik sta in het gras.
---
door: lea smulders
-----
1954
Geen opmerkingen:
Een reactie posten